Let op de contractuele verruiming van verrekening

expertise:

Corporate law - M&A

newsletter:

Wilt u meer weten over dit onderwerp, schrijf u in voor onze nieuwsbrief

This field is for validation purposes and should be left unchanged.

23 July 2018

Inleiding

Wanneer een schuldenaar, die de bevoegdheid heeft tot verrekening, aan zijn schuldeiser verklaart dat hij zijn schuld met de vordering verrekent, gaan schuld en vordering tot hun gemeenschappelijk beloop teniet.

De wet bepaalt dat voor verrekening onder meer vereist is, dat partijen elkaars schuldeiser en schuldenaar zijn. “Wederkerig schuldenaarschap” noemt de wet dat.

De Hoge Raad heeft zich begin dit jaar (HR 23-03-2018, ECLI:NL:HR:2018:428) uitgelaten over deze eis van “wederkerig schuldenaarschap”. Deze bepaling is volgens de Hoge Raad van regelend recht.

Een recente uitspraak van het Haagse Hof

Een recente uitspraak van het hof Den Haag (17 juli 2018, ECLI:NL:GHDHA:2018:683) biedt een illustratie van deze contractueel uit te breiden verrekeningsmogelijkheid.

Het gaat in deze zaak om de vraag of TSH de vorderingen van het gefailleerde RT van in totaal € 29.620,80 moet betalen. Het hof heeft TSH toegelaten tot het bewijs van haar stelling dat die vorderingen ingevolge de door TSH gestelde afspraak met RT zijn verrekend met de huurtermijnen die RT aan VBB was verschuldigd. TSH heeft in dat verband diversen getuigen doen horen.

Zowel de bestuurder en enig aandeelhouder van VBB als de voormalig bestuurder van RT heeft verklaard dat de bestuurder en enig aandeelhouder van VBB (namens VBB en TSH) mondeling met de voormalig bestuurder van RT heeft afgesproken dat het door TSH aan RT verschuldigde zou worden verrekend met de door RT aan VBB verschuldigde huur. Ten aanzien van de vraag wanneer deze verrekenafspraak is gemaakt – volgens de curator was dat de faillietverklaring en is hij daaraan dus niet gebonden – is volgens het hof het volgende van belang.

De bestuurder en enig aandeelhouder van VBB heeft verklaard dat de verrekenafspraak is gemaakt nadat een huurachterstand van ongeveer drie maanden was ontstaan (medio januari 2015) en dat aan die afspraak uitvoering is gegeven. Ook de voormalig bestuurder van RT heeft verklaard dat er daadwerkelijk verrekeningen hebben plaatsgehad. Verder heeft de accountant van VBB en TSH bevestigd dat in de boekhouding van TSH verrekeningen zijn verwerkt. Hij heeft in dit verband onder meer gewezen op de betaling per bank door TSH aan RT op 19 maart 2015 van € 713,91 waarbij volgens hem de toenmalige huurachterstand van zes maanden is verrekend met de toen openstaande schuld van TSH aan RT, een en ander zoals volgens hem blijkt uit de stukken die hij heeft opgesteld en die door TSH zijn overgelegd.

Het hof neemt verder in aanmerking dat RT nimmer contant of per bank huurbetalingen aan VBB/TSH heeft verricht. De verklaring van de voormalig accountant van RT dat er in zijn herinnering wel huur is betaald, laat het hof daarom buiten beschouwing, temeer omdat de curator ook daarna geen bankafschriften betreffende huurbetalingen in het geding heeft gebracht.

Verder wordt door het hof in aanmerking genomen, dat vast staat dat:

– de huurachterstand ten tijde van de bankoverschrijving op 19 maart 2015 € 18.150,- (zes maanden) bedroeg;

– RT toen een vordering op TSH had van in totaal € 18.863,90;

– TSH het verschil tussen deze twee bedragen op 19 maart 2015 aan RT heeft betaald;

– TSH in de periode nadien, tot aan de datum van het faillissement, nog vier betalingen aan RT heeft voldaan die steeds het saldo betroffen van over en weer verzonden facturen.

Gelet op de hiervoor genoemde verklaringen en bewijsstukken acht het hof niet alleen bewezen, dat VBB, TSH en RT hebben afgesproken om op de hiervoor genoemde wijze te verrekenen, maar ook dat die afspraak vóór het faillissement van RT is gemaakt. De conclusie van het hof is dat de vorderingen van RT op TSH vóór de datum van het faillissement door verrekening teniet zijn gegaan.

Advies voor de praktijk

In beginsel kan de bevoegdheid tussen commerciële partijen tot verrekening contractueel worden uitgebreid (of beperkt of uitgesloten). Zo kan dus worden afgeweken van het wettelijk vereiste van “wederkerig schuldenaarschap”. Voorbeeld: wanneer partij A een vordering heeft op vennootschap B van concern C en partij A een schuld heeft aan vennootschap D van concern C kan niet verrekend worden door vennootschap B of D. Dat kan wel wenselijk zijn indien er, zoals in dit voorbeeld, sprake is van gelieerde vennootschappen (concernverband). Dan kan dus worden afgesproken (in de overeenkomst of de toepasselijke algemene voorwaarden) dat die gelieerde vennootschappen (hier B en D) niet alleen een eigen vordering, maar ook die van gelieerde vennootschappen mogen verrekenen jegens A.

Heeft u vragen naar aanleiding van dit artikel of heeft u andere ondernemingsrechtelijke vragen, neemt u dan gerust vrijblijvend contact op met Marc Janssen of andere leden van de sectie ondernemingsrecht.