Huurvorderingen en faillissement

06 May 2013

Op 19 april 2013 heeft de Hoge Raad een belangwekkende uitspraak gewezen over een vordering die een verhuurder in het faillissement van zijn huurder indiende. De Hoge Raad komt hierin terug op eerdere uitspraken.

De feiten

Wat was het geval ? Verhuurder Koot verhuurde een pand aan haar huurder Brand & van Wijk Logistiek. De huurder ging failliet waarna de curator de huurovereenkomst opzegt. Bij de oplevering wordt schade aan de gevel en aan deuren geconstateerd. De geschatte kosten bedragen € 24.000,00. De schade was al voor faillissementsdatum veroorzaakt.

Boedelvordering op basis van oude uitspraken van de Hoge Raad

De verhuurder diende deze vordering bij de curator in als boedelvordering. Een dergelijke vordering dient door de curator als één van de eerste vorderingen te worden voldaan. De curator weigerde de vordering echter als boedelvordering te erkennen. Op basis van eerdere uitspraken van de Hoge Raad  moest deze vordering als boedelvordering aangemerkt worden. De redenering in die eerdere uitspraken houdt in dat indien de curator de huurovereenkomst opzegt de gevolgen daarvan een boedelvordering opleveren. Dus ook de opleveringsschade. Dit wordt wel aangeduid als het “toedoen criterium”. Nadat de kantonrechter de vordering van de verhuurder afwees kwam de zaak bij de Hoge Raad terecht

De uitspraak van de Hoge Raad

De Hoge Raad komt terug van haar eerdere uitspraken over het “toedoencriterium”. Het enkele feit dat de curator heeft opgezegd leidt, aldus de Hoge Raad, nog niet tot een boedelschuld. Als boedelschulden kunnen, zo overweegt de Hoge Raad, slechts worden aangemerkt de schulden die:

a) voortvloeien uit de wet (zoals: de huur over de opzeggingstermijn na faillissementsdatum);
b) die door de curator zijn aangegaan;
c) die een gevolg zijn van het handelen van de curator in strijd met een verplichting (bijvoorbeeld : de ontruiming van het gehuurd).

De schade waar het hier om gaat was al voor de faillissementsdatum ontstaan en levert dus geen boedelschuld op.

De Hoge Raad overweegt uitdrukkelijk dat wanneer de curator zijn verplichting tot ontruiming van de in het gehuurde aanwezige zaken die tot de faillissementsboedel behoren niet nakomt dat wel een boedelschuld oplevert.

De consequenties

Op basis van deze uitspraak mag het niet meer uitmaken of de curator dan wel de verhuurder de huurovereenkomst opzegt in verband met het faillissement. Voor de verhuurder blijft het niettemin zaak om goed te overwegen of de verhuurder de huurovereenkomst zelf opzegt of afwacht of de curator dat doet.

Verder zal minder snel sprake zijn van boedelschulden in verband met het eindigen van de huurovereenkomst wegens het faillissement van de huurder.

Als boedelvorderingen blijven voor de verhuurder met name over:
a) de huur over de opzeggingstermijn na faillissementsdatum (normaliter 3 maanden);
b) de kosten van het ontruimen van het gehuurde indien de curator niet (volledig) ontruimt.

Uiteraard blijft het ook bij boedelschulden altijd de vraag of de curator uiteindelijk voldoende in kas heeft om deze boedelschulden te betalen.

Egbert Schelhaas