Nederlandse vonnissen over aansprakelijkheid Shell

29 January 2013

De rechtbank Den Haag heeft uitspraak gedaan in vijf rechtszaken over de aansprakelijkheid van Shell voor olielekkages in Nigeria. In één van de zaken is Shell Nigeria veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding. In de andere vier zaken zijn alle vorderingen afgewezen.

Vier Nigeriaanse boeren en vissers zijn de rechtszaken samen met Milieudefensie in Nederland begonnen, omdat zij vier vennootschappen van het Shell-concern met haar hoofdkantoor in Den Haag verantwoordelijk houden voor de schade door vier specifieke olielekkages in de buurt van hun dorpen in Nigeria. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vier olielekkages niet het gevolg zijn van gebrekkig onderhoud door Shell, maar van sabotage door derden. Op grond van het toepasselijke Nigeriaans recht is een oliemaatschappij in beginsel niet aansprakelijk voor olielekkages door sabotage. Om die hoofdreden zijn alle vorderingen in vier van de vijf rechtszaken afgewezen.

In de vier rechtszaken over een olielekkage in 2004 bij het dorp Goi en over een olielekkage in 2005 bij het dorp Oruma had Shell Nigeria naar het oordeel van de rechtbank voldoende preventieve maatregelen genomen om sabotage aan haar ondergrondse oliepijpleidingen te voorkomen. Daarom heeft de Haagse rechtbank, volgens de hoofdregel van het Nigeriaans recht, de vorderingen in die vier zaken van de eisers Oguru, Efanga en Dooh afgewezen.

In de rechtszaak over twee olielekkages bij het dorp Ikot Ada Udo heeft de rechtbank geoordeeld dat Shell Nigeria volgens het toepasselijke Nigeriaans recht een zorgplicht (‘duty of care’) heeft geschonden en bijzondere nalatigheid (’tort of negligence’) moet worden verweten. Bij dat dorp was op zeer eenvoudige wijze sabotage gepleegd in 2006 en 2007, door met een Engelse sleutel bovengrondse afsluiters van een, door Shell Nigeria verlaten olieput open te draaien. Shell Nigeria had die sabotage eenvoudig kunnen en moeten voorkomen door vóór 2006 al de betonplug te plaatsen, die zij pas in 2010 tijdens de lopende rechtszaak heeft geplaatst. Daarom heeft de rechtbank Shell Nigeria (dat is Shell Petroleum Development Company of Nigeria Ltd, de Nigeriaanse kleindochtervennootschap van het Shell-concern) in die zaak veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding aan de Nigeriaanse eiser, de heer Akpan. De hoogte van die schadevergoeding moet worden vastgesteld in een aparte procedure (een zogenoemde schadestaatprocedure), omdat de procespartijen tot nu toe alleen over de aansprakelijkheid hebben geprocedeerd en niet over de omvang van de schade.

De rechtszaken zijn mede aangespannen door Milieudefensie. Naar het oordeel van de rechtbank is Milieudefensie bevoegd om in Nederland op deze manier op te komen voor milieubelangen in Nigeria. Volgens het Nigeriaans recht zijn de olielekkages in Nigeria echter niet onrechtmatig jegens Milieudefensie en dus zijn de vorderingen van Milieudefensie afgewezen.

In de eindvonnissen van 30 januari 2013 wijst de rechtbank alle vorderingen tegen de moedermaatschappijen af, omdat (verkort weergegeven) een moedervennootschap volgens het Nigeriaans recht in beginsel niet verplicht is te voorkomen dat haar (klein)dochtervennootschappen schade toebrengen aan derden in het buitenland en omdat er in dit geval geen bijzondere redenen waren om van die hoofdregel af te wijken.

Alle procespartijen die in het ongelijk zijn gesteld, hebben drie maanden de tijd om desgewenst hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof in Den Haag. Voor het overige verwijst de rechtbank Den Haag naar de inhoud van haar uitgebreid gemotiveerde schriftelijke vonnissen in deze vijf tegelijkertijd behandelde civiele procedures. Wegens de samenhang heeft de rechtbank de (formeel) vijf vonnissen gevoegd opgeschreven in drie schriftelijke documenten.

De eerdere tussenvonnissen van de rechtbank Den Haag zijn gepubliceerd onder de LJN nummers BK8616, BM1469, BM1470, BU3521, BU3529, BU3535 en BU3538.

Klik hier om de gehele uitspraak te lezen