Vorderingen van voormalig medewerkers ABN AMRO, alsnog toegewezen

expertise:

Employment law

newsletter:

Wilt u meer weten over dit onderwerp, schrijf u in voor onze nieuwsbrief

This field is for validation purposes and should be left unchanged.

31 December 2000

De rechtbank Amsterdam heeft op 7 oktober 2009 uitspraak gedaan over de vordering van een voormalig medewerker van ABN AMRO, met betrekking tot afvloeiingsregelingen en bonussen. Negen soortgelijke zaken zijn aan de kantonrechter te Utrecht voorgelegd. De kantonrechter heeft deze vorderingen afgewezen, omdat deze gezien de verandering in de omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zouden zijn. Op 28 september 2010 heeft het hof Amsterdam in het hoger beroep van één van deze zaken beslist dat ABN AMRO toezeggingen aan haar voormalige werknemers dient na te komen, wanneer deze zijn gedaan voor het intreden van zogenaamde onvoorziene omstandigheden.

De feiten

Een werknemer is 23 jaar in dienst geweest bij ABN AMRO, laatstelijk als Senior Executive Vice President. In oktober 2007 is ABN AMRO overgenomen door een consortium van RBS, Santander en Fortis. Werknemer was tot aan de juridische splitsing in dienst van ABN AMRO op basis van detachering en kostenverrekening.

Op 19 november 2008 werd bekend dat een deel van de werknemers van ABN AMRO moest vertrekken, hetgeen voor 1 februari 2009 ook gebeurde. Een van deze voormalig werknemers is verzocht aan te blijven. Hij was vanaf 1 februari 2009 boventallig, maar kreeg de toezegging dat hij binnen zes maanden een andere positie binnen het bedrijf toegewezen zou krijgen. De werknemer ging daarmee akkoord onder de voorwaarde dat hij wel aanspraak kon maken op een be?indigingvergoeding op basis van het op dat moment geldende beleid, zijnde een vergoeding op basis van de voor 2009 geldende kantonrechtersformule met de correctiefactor C = 1,4. De werknemer heeft op 9 april 2009 een brief ontvangen waarin stond vermeld dat hij boventallig zou worden verklaard, onder toekenning van een beëindigingvergoeding gebaseerd op het nieuwe beleid.

Oordeel kantonrechter

De kantonrechter in Amsterdam heeft geoordeeld dat werknemer op grond van art. 6:248 lid 2 BW naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar heeft gehandeld door nakoming van de toezegging te vorderen. Door een verandering in de omstandigheden is ABN AMRO in moeilijkheden geraakt, met als gevolg dat de maatschappelijke opvattingen over bonussen en afvloeiingsvergoedingen vanaf dat moment kritischer zijn geworden.

De kantonrechter oordeelt dat werknemer zijn vordering met betrekking tot de afvloeiingsregeling concreter had moeten onderbouwen. Dit heeft werknemer nagelaten, waarop de kantonrechter zijn vordering heeft afgewezen.

Oordeel hof

Het hof heeft geoordeeld dat de door ABN AMRO gedane toezeggingen in beginsel leiden tot gehoudenheid van ABN AMRO om de beëindigingvergoeding op basis van het oude beleid aan de betreffende werknemer te voldoen. De ABN AMRO was niet gerechtigd de gedane toezegging eenzijdig te wijzigen.

Het hof is van oordeel dat de kredietcrisis, die door de ABN AMRO als onvoorziene omstandigheid werd aangeduid, weliswaar een onvoorziene omstandigheid is, maar deze niet tot gevolg heeft gehad dat ABN AMRO de aan de werknemers toegezegde vergoedingen niet zou kunnen betalen. Dit heeft er toe geleid dat de aangehaalde onvoorziene omstandigheid geen grond vormt voor een wijziging van de toegezegde beëindigingvergoeding. Na het overheidsingrijpen is de Staat ervan uitgegaan dat bestaande arbeidsvoorwaarden van de werknemers van de bank moesten worden geëerbiedigd. Werknemers zouden derhalve gewoon een beroep mogen doen op de nakoming van hetgeen ABN AMRO eerder met hen was overeengekomen. Ook nu ABN AMRO haar beleid heeft aangepast naar aanleiding van maatschappelijke kritiek op het beloningsbeleid.

Het hof is van mening dat van werknemers niet kon worden verwacht dat zij akkoord zouden gaan met een beëindigingvergoeding op basis van dit nieuwe beleid. Dit geldt temeer nu zij tevens een beroep kunnen doen op het gelijkheidsbeginsel, daar een half jaar eerder vertrokken werknemers wel aanspraak hebben kunnen maken op een beëindigingvergoeding op basis van het oude beleid.

Kortom, het hof oordeelt dat ABN AMRO alle gedane toezeggingen aan werknemers dient na te komen.

www.rechtspraak.nl, LJN: BJ9678, LJN: BN8425