Afkoopsom alimentatie

expertise:

Family & Inheritance law

newsletter:

Wilt u meer weten over dit onderwerp, schrijf u in voor onze nieuwsbrief

This field is for validation purposes and should be left unchanged.

28 January 2009

De bijdrage die een gescheiden man of vrouw voor het levensonderhoud van zijn of haar ex-echtgenoot betaalt, is fiscaal aftrekbaar. Die aftrekbaarheid was reeds geregeld in de Wet IB 1964 en geldt ook onder de Wet IB 2001. Als ex-echtelieden besluiten zo’n alimentatieverplichting af te kopen, dan is de afkoopsom voor de betaler fiscaal aftrekbaar en voor de ontvanger belast.

Die belastingheffing kan worden voorkomen door de afkoopsom onder een verzekeraar te doen storten, die daarvoor een periodieke uitkering verschaft. Dan is het gestorte bedrag voor de betaler direct aftrekbaar en zijn de uitkeringen bij de ontvanger belast op het moment waarop die worden verkregen. 

Als man en vrouw niet gehuwd zijn geweest, maar hebben samengewoond, bestaat er wettelijk geen alimentatieverplichting. Dat wordt vaak gezien als één van de grote onrechtvaardigheden van ons Nederlands rechtssysteem. Het komt tegenwoordig immers vaak voor dat man en vrouw langdurig hebben samengewoond als waren zij gehuwd, dat er kinderen zijn geboren en dat daartoe de één (meestal de vrouw) haar carrièreperspectieven heeft opgegeven, terwijl de ander (laten we hierna maar aannemen: de man) zijn volledige aandacht op carrièrevorming heeft kunnen richten. Gaan man en vrouw dan uit elkaar, dan blijft laatstgenoemde met lege handen achter.

Het wordt vaak als een schande ervaren dat de wetgever geen regeling voor die gevallen heeft getroffen. Besluit de man echter toch vrijwillig om in zo’n geval partneralimentatie te betalen, dan was die alimentatie onder de Wet IB 1964 en is deze onder de huidige wet fiscaal aftrekbaar. Volgens artikel 45 lid 1c Wet IB 1964 was het dan wel nodig dat de periodieke alimentatie berustte op een dringende morele verplichting tot voorziening in het levensonderhoud en dat zo’n natuurlijke verbintenis afdwingbaar was gemaakt: er moest dus een overeenkomst zijn gesloten, conform welke de man zich had verplicht tot het betalen van alimentatie. Dat is onder de Wet IB 2001 niet anders.

De Hoge Raad moest er onlangs (HR 14 november 2008, LJN BD0181 en RFR 2009, 3) aan te pas komen, toen ex-samenwoners hadden besloten de alimentatieverplichting niet in de vorm van een periodieke uitkering te gieten, maar deze als som ineens uit te betalen. Partijen hadden van 1989 tot eind 1999 een gezamenlijke huishouding gevoerd op basis van een in 1991 gesloten samenlevingscontract. Nadat de relatie eind 1999 was verbroken heeft de man in 2000 aan zijn ex-partner een bedrag van ƒ 100.000,- betaald als afkoop van alimentatie. Het Gerechtshof Amsterdam vond dat die afkoopsom fiscaal aftrekbaar was, omdat een verschil in behandeling tussen ex-echtgenoten en ex-samenwoners ten aanzien van de afkoop van een onderhoudsverplichting een ongeoorloofde discriminatie zou inhouden.

De Hoge Raad vernietigde die uitspraak. De afkoopsom was bij deze ex-samenwoners niet fiscaal aftrekbaar, omdat de Wet IB 1964 afkoop van alimentatie bij wijze van uitzondering alleen aftrekbaar heeft willen stellen als er sprake was van een echtscheiding. Sedert de invoering van het geregistreerd partnerschap in 1998 is ook voor hen het betalen van een afkoopsom fiscaal aftrekbaar gesteld. De wetgever heeft die mogelijkheid in 1964 noch in 1998 geschapen voor ex-samenwoners. Het verschil in behandeling rechtvaardigde de staatssecretaris van Financiën in een brief van 27 november 1996 gericht aan de Commissie Financiën van de Tweede Kamer door te verwijzen naar een “vormvoorschrift”, dat wel geldt voor het huwelijk en voor het geregistreerd partnerschap, maar niet voor ongehuwden en ongehuwd samenwoners. Volgens de Hoge Raad is daarmee kennelijk bedoeld dat minder waarschijnlijk is dat degenen die hun samenwoning formaliseren door huwelijkssluiting of partnerschapsregistratie achtereenvolgens die formele relatie beëindigen, een alimentatie overeenkomen, die alimentatie afkopen, om vervolgens de samenwoning te hervatten. Dan zou immers sprake zijn van een fiscaal ongewenste inkomensoverdracht. Waarom dat minder waarschijnlijk wordt geacht bij gehuwden dan bij ex-samenwoners vertelt het arrest van de Hoge Raad niet.

De hiervoor genoemde uitspraak van de Hoge Raad betreft een afkoop van de alimentatieverplichting van ex-samenwoners, die in het jaar 2000 werd betaald. Toen gold de Wet IB 1964. Inmiddels geldt de Wet IB 2001. Diverse in die wet omschreven regelingen die de inkomstenbelasting betreffen, gelden niet meer speciaal voor gehuwden maar voor “partners” als omschreven in artikel 1.2 Wet IB 2001. Volgens de MvT op de Wet IB 2001 is het uitgangspunt van die wet dat gehuwden en ongehuwd samenlevenden in vergelijkbare situaties zoveel mogelijk gelijk worden behandeld. Ongehuwd samenlevenden, die gekozen hebben voor de kwalificatie van fiscaal partner kunnen sedert 2001 van dezelfde voordelen genieten als gehuwden.

Soms wordt het al dan niet zijn van partner getoetst aan objectieve factoren. Dat is onder meer het geval in de regeling voor de kapitaalverzekering eigen woning. Sedert 2001 is dus ook bij samenwonenden, die volgens de Wet IB 2001 als partners gelden, een afkoopsom van de alimentatieverplichting na het verbreken van de samenwoning fiscaal aftrekbaar.