Boedelscheiding opnemen in beschikking

expertise:

Family & Inheritance law

newsletter:

Wilt u meer weten over dit onderwerp, schrijf u in voor onze nieuwsbrief

This field is for validation purposes and should be left unchanged.

12 June 2006

Sommige rechtbanken leggen de tussen echtelieden getroffen onderlinge regelingen, waaronder de regeling omtrent de boedelscheiding, vast in een echtscheidingsbeschikking. Andere rechtbanken zijn daartoe niet bereid. Het is de vraag of de wet de mogelijkheid biedt een in een convenant overeengekomen verdeling in een echtscheidingsbeschikking op te nemen en of het enige zin heeft dat te doen. Rechtbanken denken daarover verschillend. Justitiabelen hebben belang bij duidelijkheid. Zij zijn erbij gebaat zo mogelijk een executoriale titel te verkrijgen.

1. GEMEENSCHAPPELIJK VERZOEKSCHRIFT
Als een gemeenschappelijk verzoekschrift tot echtscheiding wordt ingediend, bepaalt artikel 819 Rv dat de rechter de getroffen onderlinge regelingen (daaronder begrepen afspraken omtrent uitkeringen tot levensonderhoud en omtrent de kosten van verzorging van een minderjarige) geheel of gedeeltelijk in de beschikking kan opnemen. Dat artikel is bij wet van 1 juli 1992 (Stb. 1992, 373) in de plaats getreden van het toen vervallen artikel 155 van Boek 1 BW. Laatstgenoemd artikel schreef voor, dat op gemeenschappelijk verzoek een echtscheiding pas kon worden uitgesproken als de echtelieden hadden medegedeeld of, en zo ja hoe ze hun onderlinge vermogensrechtelijke betrekkingen hadden geregeld. De rechter kon echtgenoten zo nodig wijzen op het belang van een weloverwogen en nauwkeurig geformuleerde regeling, ondermeer ten aanzien van de boedelscheiding. Evenals in artikel 819 Rv is bepaald, was de rechter bevoegd, niet verplicht, de getroffen financiële regeling op verzoek van partijen in de beschikking op te nemen. De parlementaire geschiedenis van artikel 819 Rv. leert, dat met artikel 819 Rv. niet bedoeld is een gewijzigde regeling ten aanzien van artikel 155 boek 1 BW in de wet op te nemen.

Het bepaalde met betrekking tot de in artikel 827 Rv limitatief opgesomde nevenvoorzieningen geldt ook voor een gemeenschappelijk verzoekschrift. Dat artikel biedt de rechter de mogelijkheid een nevenvoorziening in de beschikking op te nemen met betrekking tot de verdeling van de gemeenschap. Een verklaring voor recht, dat de huwelijksgemeenschap op een bepaalde wijze behoort te worden verdeeld c.q. een verklaring voor recht, dat tussen partijen verrekeningen behoren plaats te hebben conform akte huwelijksvoorwaarden en dat zij tot die verrekening dienen over te gaan, kan waarschijnlijk op basis van artikel 827 Rv. worden verzocht. Dergelijke verklaringen voor recht sluiten immers aan bij de in artikel 827 Rv genoemde gevallen, met name bij de mogelijkheid de rechter te verzoeken de voorzieningen met betrekking tot de verdeling van de gemeenschap te treffen. Verwezen wordt naar het arrest van de Hoge Raad van 24 oktober 1997, RvdW 1997, 203.

Als partijen bij gemeenschappelijk verzoekschrift aan de rechter melden dat zij niet tot overeenstemming kunnen komen over de verdeling van de huwelijksgemeenschap, kunnen zij op grond van artikel 827 lid 1 sub b Rv jo artikel 3:185 BW aan de rechter verzoeken de wijze van verdeling te gelasten of zelf de verdeling vast te stellen. De rechter dient dat dan te doen (zo blijkt uit artikel 1:185 BW) en hij dient daarbij naar billijkheid rekening te houden zowel met de belangen van partijen als met het algemeen belang. Als sprake is van een gemeenschappelijk verzoek tot echtscheiding kan de rechter dus voorzieningen treffen met betrekking tot de verdeling van de gemeenschap. Mochten partijen daarover geen overeenstemming kunnen bereiken, dan gebiedt de wet (artikel 3:185 BW) de rechter de wijze van verdeling te gelasten of zelf de verdeling vast te stellen. Hij is daarenboven op grond van artikel 819 Rv bevoegd de getroffen onderlinge regelingen met betrekking tot de boedel in de beschikking op te nemen.

2. EENZIJDIG ECHTSCHEIDINGSVERZOEK
Wordt bij de Rechtbank een eenzijdig verzoek tot echtscheiding ingediend, dan kan de rechter blijkens artikel 827 lid 1 sub b Rv voorzieningen treffen met betrekking tot de verdeling van de gemeenschap. Blijkt uit het verzoekschrift dat de echtelieden hebben gepoogd tot overeenstemming met elkaar te komen over die verdeling, terwijl dat niet gelukt is, dan dient de rechter op grond van artikel 1:185 BW te gelasten hoe die verdeling plaats moet vinden of zelf de verdeling vast te stellen. 
Artikel 3:185 BW staat in rechtstreeks verband met de artikelen 677 t/m 680 Rv. Zo kan de rechter de verdeling bevelen ten overstaan van een notaris en die notaris ook benoemen. Tegelijkertijd kan de rechter onzijdige personen als bedoeld in artikel 3:181 BW benoemen. De notaris zal trachten tussen partijen overeenstemming over de boedelscheiding te bereiken. Zolang dat niet is gelukt, kan ieder der partijen vorderen dat de rechter zelf de wijze van verdeling gelast of de verdeling vaststelt (zo artikel 678 lid 2 Rv). Als sprake is van een complexe boedel, waarvan partijen niet kunnen aangeven hoe de rechter de verdeling zou moeten vaststellen, biedt de notaris uitkomst. In de gevallen, waarin voor (in ieder geval één van de) partijen duidelijk is, hoe de verdeling zou moeten worden vastgesteld, biedt benoeming van een notaris zelden uitkomst. In die gevallen behoort de rechter de wijze van verdeling te gelasten en/of zelf de verdeling vast te stellen. Bestaat tussen partijen verschil van mening over de waarde van enig goed, dan kan de rechter (bij “wijze” van verdeling) deskundigen benoemen, die de prijs vaststellen. Zodra dat is gebeurd, behoort hij zelf de verdeling vast te stellen, met inachtneming van het deskundigenbericht. Bestaat overeenstemming over de waarde, maar niet over de vraag aan wie een goed behoort te worden toebedeeld, dan dient de rechter zelf de verdeling vast te stellen. De gang naar de notaris is dan inefficiënt, want dat kost tijd. Niet voor niets is de verplichting om bij geschillen over de verdeling van een gemeenschap een procesverbaal van zwarigheden te doen opstellen, afgeschaft.

3. VERDELING VASTSTELLEN BIJ BESCHIKKING
Als bij de Rechtbank een eenzijdig verzoek tot echtscheiding wordt ingediend, kan de verzoeker aan de Rechtbank vragen voorzieningen te treffen met betrekking tot verdeling van de gemeenschap. Hebben partijen reeds getracht overeenstemming te bereiken en is dat niet gelukt, dan zal de rechter zich op basis van artikel 3:185 BW geplaatst zien voor de vraag of hij de wijze van verdeling dient te gelasten of zelf de verdeling dient vast te stellen. Zijn er geen geschilpunten omtrent de wijze van verdeling aan de rechter voorgelegd dan wel deze geschilpunten oplosbaar, dan resteert slechts een mogelijkheid: de verdeling vast te stellen. De in artikel 827 lid 1 Rv genoemde facultatieve mogelijkheid om voorzieningen met betrekking tot de verdeling van de gemeenschap te treffen, wordt dan een verplichting. De rechter kan immers slechts één ding doen: zelf de verdeling vaststellen. Uiteraard dient dat te gebeuren in het dictum van de beschikking, waarbij de echtscheiding wordt uitgesproken of in een latere beschikking. Dat biedt ieder der partijen de mogelijkheid om, als de door de rechter gelaste verdeling niet wordt uitgevoerd, die verdeling zelf te bewerkstelligen. De meest gerede partij kan dus de beschikking doen executeren door de deurwaarder. Een in het dictum vastgestelde verdeling behoort derhalve te zijn geformuleerd in de vorm van een executoriale titel.

4. VERDELING BIJ GEMEENSCHAPPELIJK VERZOEKSCHRIFT
In de gevallen waarin gemeenschappelijk aan de rechter wordt verzocht voorzieningen te treffen met betrekking tot verdeling van de gemeenschap, inhoudende dat de getroffen onderlinge boedelscheidingsregeling in de beschikking wordt opgenomen, is de rechter niet verplicht aan het verzoek gehoor te geven. Dat blijkt uit artikel 819 Rv. De rechter zal daarvan afzien, als het opnemen van een onderlinge boedelscheidingsregeling geen zin heeft. Dat is met name het geval als de opname in het dictum van de beschikking van die boedelscheidingsregeling niet geëxecuteerd kan worden. In dat geval hebben partijen immers geen rechtens te respecteren belang bij de opname van de boedelscheidingsregeling in het dictum van de beschikking. Een verzoek om de inhoud van het convenant in de beschikking op te nemen of deel te laten uitmaken van de beschikking, behoort in die gevallen dus door de rechter te worden afgewezen. 

Wat moeten partijen immers met een frase in het dictum als “legt de tussen verzoekers getroffen onderlinge regelingen, zoals opgenomen in het aan deze beschikking gehechte convenant vast”. De deurwaarder kan er niets mee. De verzoeker heeft er dus niets aan. Terecht wijzen sommige rechtbanken (zoals de arrondissementsrechtbank te ‘s-Hertogenbosch) een dergelijk verzoek af op grond van de overweging dat er geen rechtens te respecteren belang is bij een dergelijke toewijzing. Datzelfde geldt ten aanzien van beslissingen in het dictum als de Rechtbank (Rechtbank Breda: 39865 FA RK 96-3489) “verstaat dat de door verzoekers getroffen regelingen, zoals omschreven in het aangehechte convenant, als hier herhaald en overgenomen moeten worden aangemerkt” en (Rechtbank Amsterdam: 96.4488F 110708) “bepaalt dat de in het convenant onderling overeengekomen verdeling, die is gehecht aan de minuut van deze beschikking, deel uitmaakt van deze beschikking”. 
Als echter in een gemeenschappelijk of eenzijdig verzoekschrift aan de rechter niet alleen wordt verzocht de in het tussen partijen gesloten echtscheidingsconvenant getroffen onderlinge boedelscheidingsregeling in de beschikking op te nemen, maar ook om “dientengevolge partij A te veroordelen om partij B binnen vier weken na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking uit te betalen de somma ad ƒ xxxxx” c.q. “binnen één maand na inschrijving van de beschikking een bepaalde risicoverzekering af te sluiten” dan wel “binnen 14 dagen na inschrijving een toescheidingsakte te verlijden, conform welke . . . . .” dan bestaat voor één van de verzoekende partijen wel degelijk een rechtens te respecteren belang bij de betreffende uitspraak. De beschikking biedt dan aan die partij een executoriale titel, waarmee de verzoeker het in het dictum bepaalde kan afdwingen. Zouden partijen na inschrijving van de echtscheiding gebrouilleerd raken of zou de “veroordeelde” partij bij nader inzien toch niet bereid zijn het overeengekomene na te komen, dan is een dergelijke executoriale titel hard nodig.

Telkens wanneer aan de rechter wordt gevraagd bepaalde afspraken of regelingen in de beschikking op te nemen, dient dat verzoek zorgvuldig te worden geformuleerd. Toewijzing van dat verzoek zal er immers toe moeten leiden, dat de beschikking gemakkelijk kan worden geëxecuteerd. Het verzochte zal derhalve voldoende concreet moeten zijn. Het dient afdwingbaar te zijn, zodat de verzoeker bij niet-voldoening aan het in het dictum bepaalde, de deurwaarder in de gelegenheid kan stellen tot executie over te gaan. Advocaten doen er goed aan in dat kader ook eens vaker te letten op art. 3:300 Rv. In een gemeenschappelijk verzoek of in een eenzijdig verzoek kan op grond van dat artikel tevens aan de rechter worden gevraagd te bepalen, dat zijn uitspraak dezelfde kracht heeft als een in wettige vorm opgemaakte akte van degene die tot de rechtshandeling gehouden is, of dat een door de rechter aan te wijzen vertegenwoordiger de handeling zal verrichten. De rechter kan op grond van art. 3:300 lid 2 BW bovendien bepalen dat zijn uitspraak in de plaats van een akte (bij toescheiding van onroerend goed of aandelen) of een deel daarvan zal treden. Blijkens art. 3:300 BW dient het dan te gaan over rechtshandelingen, niet feitelijke handelingen. Het feit dat art. 3:300 BW spreekt over “op vordering van de gerechtigde” (zoals ook artt. 3:296 en 3:302 BW spreken over “op vordering van”) sluit toepassing van deze artikelen in een verzoekschriftenprocedure naar mijn mening niet uit. Wijst de wet uit dat in plaats van een dagvaardingsprocedure een verzoekschriftenprocedure moet worden gevolgd, dan geschiedt veroordeling om iets te doen (bij voorbeeld alimentatie te betalen) “op vordering van de gerechtigde”. De redactie van art. 3:300 BW staat toepassing in de verzoekschriftenprocedure niet in de weg.

5. CONCLUSIE
Als het petitum van een (gemeenschappelijk) verzoekschrift tot echtscheiding concrete nevenvoorzieningen met betrekking tot de verdeling van de gemeenschap inhoudt, dient de rechter daarin te voorzien in alle gevallen, waarin het verzochte dictum executoriabel is.