De moeiende holdingmaatschappij: wel of geen recht op aftrek van btw op kosten?

01 February 2017

Recentelijk heeft het Hof van Justitie EU (hierna ‘HvJ’) uitspraak gedaan in de MVM[1] -zaak over de vraag of een moeiende holdingmaatschappij volledig recht heeft op aftrek van de btw op de haar in rekening gebrachte kosten. De situatie die aan het HvJ was voorgelegd betrof een holdingmaatschappij die naast de actieve bemoeienis in het beheer van de dochterondernemingen, ook ondernemersactiviteiten verrichte. Voor het beheer rekende de holdingmaatschappij geen vergoeding aan haar dochtervennootschappen. Deze situatie is nog niet eerder aan het HvJ voorgelegd en is van groot belang voor de Nederlandse praktijk. Met name de waarde van de bekende ‘holdingresolutie’ wordt steeds onduidelijker. Hieronder gaan we dieper in op de zaak.

1. Feitelijke situatie

MVM is gevestigd in Hongarije en houdt zich bezig met de verhuur van elektriciteitscentrales en optische vezelnetwerken. Uit deze hoofde kwalificeert MVM als btw ondernemer. Naast de ondernemersactiviteiten houdt MVM de aandelen in diverse groepsonderdelen en draagt hierin de verantwoordelijk voor het strategisch management. MVM rekent geen vergoeding voor dit strategisch management aan de groepsentiteiten. De btw op juridische diensten, bedrijfsbeheer en PR die MVM in rekening gebracht krijgt, brengt MVM volledig in aftrek. Deze kosten zien enerzijds op de ondernemersactiviteiten van MVM en anderzijds worden de kosten voor de (afzonderlijke leden van de) groep gemaakt.  

De Hongaarse fiscus stelt de volledige btw-aftrek die MVM geniet ter discussie, wat uiteindelijk resulteert in de volgende vragen aan het HvJ. Ten eerste vraagt het Hongaars hooggerechtshof zich af of MVM voor het (onbezoldigde) beheer van haar dochterondernemingen kwalificeert als btw-ondernemer. Ten tweede wordt gevraagd of MVM als moeiende holdingmaatschappij een volledig btw-aftrekrecht heeft voor de btw over de door haar afgenomen diensten en onder welke voorwaarden zij dat recht in voorkomende gevallen kan uitoefenen.

 2. Uitspraak HvJ           

De inmenging in het beheer van de dochtervennootschappen, zonder daarvoor een vergoeding te ontvangen, leidt volgens het HvJ niet tot een economische activiteit. Met andere woorden, voor deze activiteit kwalificeert MVM niet als btw ondernemer en deze activiteit valt dan ook buiten de werkingssfeer van de btw. Vervolgens is het de vraag of de btw op de kosten die verband houden met deze beheersactiviteit van aftrek wordt uitgesloten. Dit hangt onder andere af van de vraag of de kosten rechtstreeks en onmiddellijk samenhangen met het geheel van MVM’s economische activiteit. Wanneer de kosten deel uitmaken van de algemene kosten van MVM en als zodanig zijn opgenomen in de verhuurprijs van de elektriciteitscentrales en optische vezelnetwerken, dan houden de kosten verband met de gehele economische activiteit en zijn als zodanig aftrekbaar. In de situatie van MVM geeft het HvJ aan dat het nagenoeg niet denkbaar is dat dit verband er is, maar verwijst naar de lokale Hongaarse rechter om dit nader te onderzoeken. Mocht het onderzoek van de lokale rechter bepalen dat de kosten die MVM heeft gemaakt zien op zowel haar economische als niet economische activiteiten, dan komt de btw op de kosten volgens de zogenoemde ‘pre-pro rata’ in aftrek. Hoe deze verdeling vervolgens moet worden gemaakt, wordt aan de lidstaten overgelaten.

3. Nederlandse praktijk

Op grond van de holdingresolutie[2] kent Nederland een tegemoetkoming voor holdingmaatschappijen die reeds uit andere hoofde btw ondernemer zijn. Deze holdingmaatschappijen die naast hun houdsteractiviteiten een materiele onderneming drijven, werden uitgaande van volledig btw belaste prestaties niet snel met een btw-aftrekbeperking geconfronteerd. Deze resolutie werd vanaf begin jaren ‘90 zonder enig probleem op de btw positie van holdingmaatschappijen toegepast, echter de laatste tijd ontstaat er steeds meer discussie met de belastingdienst over de uitleg van de resolutie. Op basis van MVM verwachten wij dat de reeds eerder aangekondigde wijziging van de resolutie niet veel langer op zich zal laten wachten.

4. Hoe nu verder?

Mocht u te maken hebben met een holdingmaatschappij of een andere groepsmaatschappij die naast de uitoefening van een materiele onderneming ook aandelen houdt, is het raadzaam de btw- positie in het licht van MVM en de gewijzigde omgang met de holdingresolutie nader te beoordelen.

Mocht u hierover vragen hebben dan kunt u hiervoor uiteraard terecht bij een van onze adviseurs (tel: +31 20 800 80 00 of j.zijlstra@banning.nl).

 


[1] Hof van Justitie EU (C-28/16), MVM Magyar Villamos Művek Zrt., ECLI:EU:C:2017:7

[2] 18 februari 1991, nr. VB91/347