De vaststellingsovereenkomst

expertise:

Family & Inheritance law

newsletter:

Wilt u meer weten over dit onderwerp, schrijf u in voor onze nieuwsbrief

This field is for validation purposes and should be left unchanged.

09 September 2012

In het familie-erfrecht wordt veel gewerkt met vaststellingsovereenkomsten. Vaak is een vaststellingsovereenkomst het sluitstuk van een mediation- of onderhandelingstraject. De afspraken die partijen met elkaar hebben gemaakt, worden dan vastgelegd in een ‘echtscheidingsconvenant tevens vaststellingsovereenkomst’. Een vaststellingsovereenkomst is een overeenkomst die is gericht op definitieve beëindiging of voorkoming van een onzekerheid of een geschil. In de praktijk worden echtscheidingsconvenanten vaak gesloten ter beëindiging van gerezen geschillen en/of ter vermijding daarvan. Dat brengt echter niet mee dat een echtscheidingsconvenant per definitie een vaststellingsovereenkomst vormt, ook niet als het convenant in de aanhef mede wordt gekwalificeerd als ‘vaststellingsovereenkomst’. Per onderwerp/regeling van het echtscheidingsconvenant zal moeten worden vastgesteld of sprake is van een vaststellingsovereenkomst. Daarbij is de bedoeling van partijen richtinggevend. Hebben partijen destijds beoogd een definitief einde te maken aan bepaalde onderdelen van hun geschil en was die bedoeling wederzijds kenbaar?

Het (rechts)karakter van een vaststellingsovereenkomst leent zich vooral voor toepassing op het gebied van het (huwelijks)vermogensrecht. Toch is het niet uitgesloten dat ook op andere onderdelen van de echtscheiding een vaststellingsovereenkomst wordt gesloten. Zo kan bijvoorbeeld ook op het gebied van alimentatie een vaststellingsovereenkomst worden gesloten. Deze mogelijkheid is echter niet onbeperkt. Zo bepaalt artikel 1:400 lid 2 BW dat overeenkomsten waarbij van het volgens de wet verschuldigde levensonderhoud wordt afgezien, nietig zijn. Ook via een vaststellingsovereenkomst kan hier niet van worden afgeweken.. Eveneens zal rekening moeten worden gehouden met het bepaalde in art. 1:401 (lid 1) BW, waarin is bepaald dat een alimentatieverplichting voor wijziging vatbaar is, wanneer deze door een wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen. De mogelijkheid om wijziging te vragen kan weliswaar door echtgenoten worden beperkt (zie art. 1:159 lid 3 BW), maar kan door echtgenoten niet volledig worden uitgesloten. Daarmee heeft het weinig zin om de omvang van een alimentatieverplichting in een vaststellingsovereenkomst vast te leggen. Wijziging op grond van art. 1:401 lid 1 BW is immers altijd mogelijk. Wel kan het zinvol zijn om de uitgangspunten waarop de alimentatieverplichting is gebaseerd, in een vaststellingsovereenkomst vast te leggen. Daarbij moet dan met name worden gedacht aan de omvang van de huwelijksgerelateerde behoefte van de alimentatiegerechtigde. De visie van partijen over de welstand gedurende het huwelijk kan tot veel discussie leiden. Ter beëindiging van het geschil daarover, kan de omvang van de huwelijksgerelateerde behoefte in de vorm van een vaststellingsovereenkomst vastgelegd worden. Wijziging of discussie daarover (bijvoorbeeld in een latere wijzigingsprocedure) is daarna dan niet meer mogelijk. Het is niet mogelijk om ten aanzien van de hoofdverblijfplaats van een kind of de contact-/zorgregeling een vaststellingsovereenkomst te sluiten. Datzelfde geldt voor het gezag over een kind. Het belang van het kind is bij dergelijke beslissingen leidend. Telkens zal de afweging gemaakt moeten kunnen worden wat in het belang van het kind is. Door de beslissing hierover in een vaststellingsovereenkomst vast te leggen, zou deze afweging op een later moment niet meer vrijelijk gemaakt kunnen worden. Dat is in strijd met het belang van het kind en dus met de openbare orde.

Een vaststellingsovereenkomst is in beginsel niet vatbaar voor dwaling. Dat betekent dat de contractspartijen na sluiting van de overeenkomst zich niet meer op het standpunt kunnen stellen dat zij niet wisten wat zij tekenden of dat zij niet wisten waar zij recht op hadden. De vaststellingsovereenkomst strekt immers ter voorkoming van onzekerheid of geschil. De beslissing die krachtens de vaststelling is of wordt genomen, brengt zekerheid over een rechtsverhouding waarover partijen eerder in onzekerheid verschilden. Uit de voor een vaststellingsovereenkomst vereiste bereidheid om het eigen standpuntprijs te geven en het standpunt van de wederpartij te respecteren (voor zover voor de vaststellingsovereenkomst noodzakelijk), volgt dat partijen (rechtens) niet kunnen dwalen over de inhoud van de beslissing, indien en voor zover deze beslissing afwijkt van het standpunt dat zij voorafgaand aan of bij het sluiten van de vaststellingsovereenkomst hadden. De vaststellingsovereenkomst kan wél worden vernietigd wegens dwaling als de onjuiste voorstelling van zaken geen betrekking heeft op de onzekerheid die door de zekerheid is vervangen, maar op een zekerheid die bij de beslissing krachtens de vaststellingsovereenkomst tot uitgangspunt is genomen.

Bij de vermogensrechtelijke afwikkeling van een echtscheiding neemt de regeling van art. 3:196 BW (laesio enormis) een belangrijke rol in. De verdeling van een gemeenschap wordt vermoed onder invloed van dwaling tot stand te zijn gekomen, wanneer één der deelgenoten voor meer dan een vierde is benadeeld. Via de schakelbepaling van art. 1:135 lid 2 BW geldt deze bepaling ook voor de afwikkeling van verrekenbedingen. Over het algemeen wordt aangenomen dat via een vaststellingsovereenkomst de werking van art. 3:196 BW kan worden uitgesloten. Wanneer de verdeling/verrekening in de vorm van een vaststellingsovereenkomst wordt vastgelegd, is vernietiging op grond van dwaling niet meer mogelijk en komt er een onaantastbare verdeling/verrekening tot stand. Bij deze opvatting past wel een kanttekening. De Hoge Raad heeft namelijk eerder al geoordeeld dat een beroep op dwaling bij een vaststellingsovereenkomst wel degelijk mogelijk is, zeker wanneer de overeenkomst is gesloten tussen twee ‘ongelijke’ partijen. Dat zal in echtscheidingssituaties met name het geval zijn, wanneer één der echtgenoten over veel meer informatie beschikt dan de andere echtgenoot. Op die beter geïnformeerde echtgenoot rust dan een mededelingsplicht. Schendt hij deze mededelingsplicht, dan kan de tot stand gekomen overeenkomst op grond van dwaling worden vernietigd, óók als het een vaststellingsovereenkomst betreft Dit kan zelfs het geval zijn wanneer de dwalende echtgenoot is bijgestaan door een adviseur. Ook dat staat een beroep op dwaling niet in de weg. De stelling dat via een vaststellingsovereenkomst telkens een onaantastbare verdeling tot stand kan worden gebracht is in zijn algemeenheid dus te ongenuanceerd.

In het familie-erfrecht kunnen vaststellingsovereenkomsten van grote waarde zijn. Via een vaststellingsovereenkomst kan een definitief einde worden gemaakt aan een geschil of onzekerheid. Een vaststellingsovereenkomst kan met name van nut zijn op het gebied van het huwelijksvermogensrecht en alimentatie. Daarbij is wel van belang dat in het echtscheidingsconvenant goed wordt vastgelegd welke onderdelen van het convenant een vaststellingsovereenkomst inhouden en welke onderdelen niet. Is eenmaal een vaststellingsovereenkomst gesloten, dan zal een beroep op dwaling een stuk minder snel worden gehonoreerd. Onmogelijk is een beroep op dwaling echter niet.