DG Competitie: Onze Reactie op het Debat betreffende Doelbeperking – Een Nieuwe Kijk op de Zaken

11 December 2014

Bedrijven zijn dit jaar bijgestaan door de Europese rechter, die besloot dat de Europese Commissie haar onderzoeken naar kartelpraktijken zorgvuldiger moet onderbouwen, vooral wanneer het niet direct duidelijk is dat bedrijven daadwerkelijk de intentie hadden om de concurrentie op de interne markt te beperken. Dit knelpunt tussen doel en effect, intentie en uitkomst, is een steeds terugkerend onderwerp van gesprek. Ook Alexander Italianer, het ambtelijke hoofd van de afdeling mededingingsrecht van de Europese Commissie, deed deze week een bijdrage aan de discussie.

Bedrijven die de concurrentie beperken door hun commercieel gedrag onderling af te stemmen met andere organisaties, lopen het risico om een overtreding van het kartelverbod begaan te hebben. In Nederland is dit verbod vastgelegd in artikel 6 Mw en in de EU in artikel 101 VWEU.

Het is essentieel onderscheid te maken tussen ‘doelbeperkingen’ en ‘gevolgbeperkingen’. Soms is de onderlinge afstemming tussen bedrijven zo ernstig dat het mededingingsbeperkend karakter wordt aangenomen (dat wil zeggen, wordt beschouwd als een ‘doelbeperking’).

Bijvoorbeeld bij het maken van afspraken over prijzen, het verdelen van klanten of het beperken van output en productie. In dat geval hoeft de toezichthouder niet te bewijzen dat er daadwerkelijk sprake is geweest van mededingingsbeperkende gevolgen op de relevante markt. De intentie is dan voldoende.

Aan de andere kant zijn er gevallen waarin de onderlinge afstemming tussen bedrijven kan worden verklaard aan de hand van legitieme drijfveren. Dit geldt bijvoorbeeld voor meer innovatie, betere distributie of snellere toegang tot bedrijfseigen kennis.

Als bedrijven geen openlijk doel hebben om de vrije concurrentie te beperken, moeten de mogelijke mededingingsbeperkende gevolgen van hun onderlinge afstemming op de relevante markt worden onderzocht voordat kan worden vastgesteld dat er sprake is van een overtreding van het kartelverbod (dit noemen we een ‘gevolgbeperking’). Dit is een complex en tijdrovend proces dat een zorgvuldige beoordeling van de pro- en anti-concurrentiële effecten vereist. De bewijslast rust op de toezichthouder.
Gezien de hoge kosten die een dergelijke ‘gevolg’beoordeling met zich mee brengt, geven toezichthouders de voorkeur aan het aanpakken van overduidelijke gevallen van kartelovertredingen (‘doelbeperkingen’), omdat dit de complexiteit en bewijslast aanzienlijk vermindert. De Europese Commissie, als kartelwaakhond, vormt hierop geen uitzondering en heeft in de loop der jaren de grenzen van ‘doelbeperkingen’ opgezocht.

Het huidige debat over het verschil tussen ‘doelbeperkingen’ en ‘gevolgbeperkingen’ is nog niet ten einde. Het staat dan ook vast dat het een onderwerp van discussie zal blijven dat in de toekomst verder zal worden uitgediept en hopelijk verder zal worden verduidelijkt.