Kinderalimentatie: Belang van de kinderen grond om af te wijken van de rekenmethodiek

expertise:

Family & Inheritance law

newsletter:

Wilt u meer weten over dit onderwerp, schrijf u in voor onze nieuwsbrief

This field is for validation purposes and should be left unchanged.

12 November 2018

Sinds april 2013 is voor de berekening van kinderalimentatie gekozen voor een forfaitair rekensysteem. De forfaitaire woonlast waarmee in beginsel rekening dient te worden gehouden bedraagt 30% van het netto besteedbaar inkomen. De werkelijke woonlasten zullen feitelijk altijd hoger of lager uitvallen. In het Rapport Alimentatienormen wordt een uitzondering genoemd op het toepassen van de forfaitaire woonlast in het geval van zogenoemde ‘dubbele woonlasten’, aangezien er in dat geval sprake is van een situatie waarin de werkelijke woonlasten (fors) hoger zijn dan de forfaitaire. In de jurisprudentie komt echter steeds vaker de vraag aan de orde of ook kan worden afgeweken van het forfaitaire rekensysteem als sprake is van lagere woonlasten. Daarnaast is er in de praktijk doorlopend discussie over de financiële behoefte van kinderen, zeker in het geval van samengestelde gezinnen. Deze beide punten kwamen aan de orde in de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 24 oktober 2018, ECLI:NL:GHDHA:2018:2796.

In bovengenoemde uitspraak kwam de vrouw in hoger beroep van de door de rechtbank vastgestelde kinderalimentatie. De kinderalimentatie voor de kinderen van partijen was opnieuw berekend, nu er sprake was van een wijziging van omstandigheden aan de zijde van de man. De man heeft namelijk met zijn nieuwe partner een kind gekregen, waarvoor hij ook onderhoudsplichtig is geworden, hetgeen van invloed is op zijn draagkracht voor het voldoen van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van zijn andere kinderen.

Allereerst bestaat er tussen partijen discussie over de berekening van de behoefte van het nieuwe kind van de man. De vrouw bestrijdt de door de rechtbank vastgestelde behoefte van het kind van € 870,- per maand, te vermeerderen met 2/3 gedeelte van € 750,- netto per maand oppaskosten, terwijl de behoefte van de kinderen van partijen € 415,- per maand per kind bedraagt. Met het oog op een gelijke behandeling van alle kinderen van de man is het niet redelijk de behoefte van één kind meer dan drie keer zo hoog vast te stellen als die van de anderen. De man stelt daarentegen dat officiële kinderopvang € 836,- netto per maand zou bedragen, hetgeen nadeliger is dan hoe de opvang nu is geregeld. Indien er geen rekening wordt gehouden met oppaskosten zou de man minder moeten gaan werken.

Gelet op de gemotiveerde betwisting acht het hof het in dit specifieke geval niet redelijk om bij de bepaling van de behoefte van het kind rekening te houden met de door de man opgevoerde oppaskosten. De man en zijn nieuwe partner hebben ervoor gekozen om een kind te krijgen en voltijds te blijven werken, waardoor zij een (veel) hoger inkomen genieten dan de man en de vrouw destijds. Het hof acht het niet redelijk om deze keuzen ten nadele van de andere kinderen te doen strekken en, boven op dit hoge inkomen, ook nog oppaskosten te verdisconteren. Op de man rust een zwaarwegende en wettelijke onderhoudsverplichting jegens de kinderen en hij dient zich dan ook tot het uiterste in te spannen om in hun kosten te voorzien. Dit brengt naar het oordeel van het hof met zich mee dat de kosten van een nieuw kind niet dermate afwijkend dienen te zijn dat hij niet langer in de kosten van zijn andere kinderen kan voorzien.

De vrouw stelde voorts dat er bij de berekening van de draagkracht van de man ten onrechte aan de zijde van de man en zijn nieuwe partner rekening is gehouden met 30% van het netto inkomen aan woonlast. Er dient volgens de vrouw rekening te worden gehouden met de daadwerkelijke woonlast, nu een huishouden van twee partners goedkoper is dan twee afzonderlijke huishoudens. Gezien de draagkracht van de man en zijn nieuwe echtgenote (met eigen inkomen) zal het hun kind aan niets ontbreken. De kinderen van partijen komen echter tekort. Nu er een aanmerkelijke discrepantie is tussen de werkelijke, veel lagere woonlasten en de forfaitaire woonlasten en dit ten nadele van de kinderen strekt door een lagere bijdrage, acht het hof het in onderhavige geval redelijk om rekening te houden met een woonlast van 20% van het netto inkomen in plaats van 30%.

Kinderalimentatie heeft naar maatschappelijke normen bezien een zeer hoge prioriteit. Het hanteren van forfaitaire woonlasten kan in sommige gevallen negatief uitpakken voor degene die de kinderalimentatie ontvangt, bijvoorbeeld omdat de onderhoudsplichtige samenwoont en dus zijn woonlasten deelt óf omdat de werkelijke woonlasten veel lager zijn dan 30 % van het netto besteedbaar inkomen. Inmiddels is in de rechtspraak dan ook al verschillende keren afgeweken van de forfaitaire rekenwijze. Nu er in onderhavige zaak een aanmerkelijke discrepantie is tussen de werkelijke woonkosten en de forfaitaire woonkosten en dit ten koste gaat van de kinderen, acht het hof het hanteren van het forfaitair systeem in het onderhavige geval in strijd met de uitgangspunten van de wetgever. Het belang van de kinderen dient te prevaleren boven een rekenmethodiek.

 

Heeft u vragen naar aanleiding van dit artikel of heeft u andere familie-erfrechtelijke vragen, neemt u dan gerust vrijblijvend contact op met Anne-Claire Mallant of andere leden van de sectie Familierecht.