Exoneratiebeding (in huurovereenkomst) in B2B-relaties

expertise:

Corporate law - M&A

newsletter:

Wilt u meer weten over dit onderwerp, schrijf u in voor onze nieuwsbrief

This field is for validation purposes and should be left unchanged.

24 February 2023

Tot tweemaal toe moest de Hoge Raad zich uitlaten in een geschil tussen Bart’s Retail en een voormalig franchisenemer. Beide keren trok Bart’s Retail aan het langste eind. Inzet van het geschil was onder meer de vraag of Bart’s Retail, aangesproken voor schade als gevolg van de aanwezigheid van asbestverontreiniging in het gehuurde, een beroep kon doen op de exoneratiebedingen (aansprakelijkheidsbeperkingen) in de tussen Bart’s Retail als verhuurder en de franchisenemer als huurder gesloten huurovereenkomst. Beide uitspraken van de Hoge Raad zijn voor B2B-contracten in het algemeen van belang.

De eerste zaak bij de Hoge Raad

Bart’s Retail klaagde bij de Hoge Raad dat het Hof Arnhem met zijn oordeel dat Bart’s Retail -gèèn- beroep op de exoneraties toekwam de terughoudendheid had miskend waarmee exoneraties moeten worden getoetst. Het hof had volgens Bart’s Retail miskend dat alle omstandigheden van het geval relevant zijn bij de beoordeling van een beroep op een exoneratiebeding en zijn oordeel onbegrijpelijk was, onder meer omdat

  • de enkele omstandigheid dat de exoneratie ziet op een tekortkoming in de kern van de prestatie (het kunnen gebruiken door de franchisenemer van het gehuurde pand voor zijn bedrijfsuitoefening), niet kan leiden tot het oordeel dat het beroep op de exoneratie naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is;
  • de kern van de prestatie niet blijvend werd aangetast, omdat sprake was van een herstelbare tekortkoming, hetgeen eruit blijkt dat de sanering door Bart’s Retail voor haar rekening eind april 2013 succesvol was afgerond;
  • Bart’s Retail het gebrek (de asbestverontreiniging) niet kende en ook niet behoorde te kennen;
  • het feit dat Bart’s Retail een bepaalde periode de franchisenemer wekelijks schadeloos had gesteld, het oordeel van het hof niet kan dragen nu die regeling deel uitmaakte van een voorlopige afspraak en partijen later hebben onderhandeld over een definitieve oplossing, en Bart’s Retail naar voren had gebracht dat die betalingen in mindering zouden moeten komen op een te zijner tijd te treffen financiële regeling.

 

De Hoge Raad honoreerde in zijn uitspraak van 29 januari 2021 dit betoog van Bart’s Retail: De exoneraties zijn opgenomen in de huurovereenkomst en zien op schade die het gevolg is van een gebrek aan het gehuurde. Art. 11.9 van de algemene bepalingen behorend bij de huurovereenkomst houdt in dat de daarin geregelde aansprakelijkheidsbeperkingen niet gelden bij schade als gevolg van grove schuld of ernstige nalatigheid van verhuurder ten aanzien van de staat van het gehuurde en evenmin ten aanzien van bedrijfsschade die het gevolg is van een gebrek aan het gehuurde dat verhuurder bij het aangaan van de huurovereenkomst kende of had behoren te kennen.

Gelet daarop en tegen de achtergrond van de stelling van Bart’s Retail dat zij het gebrek kende noch behoorde te kennen, welke stelling het hof niet heeft verworpen, alsmede in het licht van het vaststaande feit dat de sanering van het winkelpand eind april 2013 was afgerond, had het hof met zijn oordeel dat het beroep van Bart’s Retail op de exoneratiebedingen naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is volgens de Hoge Raad de terughoudendheid miskend waarmee moet worden getoetst.

De door het hof genoemde omstandigheden dat de tekortkoming de kern van de prestatie betreft, dat zonder terbeschikkingstelling van het gehuurde niet alleen aan de huurovereenkomst maar ook aan de franchiseovereenkomst elke betekenis komt te ontvallen en dat Bart’s Retail gedurende een bepaalde periode de franchisenemer wekelijks schadeloos heeft gesteld, maken volgens de Hoge Raad onvoldoende duidelijk waarom het beroep op de exoneratiebedingen in de huurovereenkomst naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.

De tweede zaak bij de Hoge Raad

De zaak werd vervolgens opnieuw behandeld door het Hof Den Bosch. Dat hof stelde voorop dat bij de vraag of het beroep op een exoneratiebeding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is terughoudendheid moet worden betracht.

Als uitgangspunt bij het beantwoorden van de vraag of de redelijkheid en billijkheid aan een beroep op een exoneratiebeding in de weg staan heeft volgens het hof verder te gelden dat bij deze terughoudende toets tal van omstandigheden van belang zijn, zoals de aard en de verdere inhoud van de overeenkomst waarin het beding voorkomt, de maatschappelijke positie en de onderlinge verhouding van partijen, de wijze waarop het beding tot stand is gekomen, de mate waarin de wederpartij zich de strekking van het beding bewust is geweest en de zwaarte van de schuld (ter zake van het veroorzaken van de desbetreffende schade), mede in verband met de aard en de ernst van de bij enige gedraging betrokken belangen.

Stelplicht en bewijslast ten aanzien van de ten deze relevante omstandigheden rusten in het algemeen op de partij die zich erop beroept dat het beroep op het exoneratiebeding onaanvaardbaar is.

Tot de kern teruggebracht, komt het Bossche Hof op basis van de eerder door Bart’s Retail bij de Hoge Raad genoemde feiten (zie hiervoor) tot het oordeel dat de franchisenemer de stelling dat het beroep van Bart’s Retail op de exoneratiebedingen in de tussen partijen gesloten (onder)huurovereenkomst naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar moet worden geacht, onvoldoende heeft onderbouwd.

De stellingen van de franchisenemer over de ongelijkwaardigheid van partijen, de wijze waarop het beding tot stand is gekomen, over de mate waarin de franchisenemer zich van de strekking van het beding bewust was en de stelling dat Bart’s Retail de door haar betaalde en te betalen schadevergoeding kan verhalen op de (voormalige) eigenaar van het winkelpand, zijn naar het oordeel van het hof onvoldoende om het beroep van Bart’s Retail op de exoneratiebedingen onaanvaardbaar te doen zijn.

De Hoge Raad verwierp op 23 december jl. het cassatieberoep van de franchisenemer tegen dit oordeel van het Bossche Hof.

Conclusie

Een exoneratiebeding dient eerst buiten toepassing te blijven voor zover die toepassing in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid – onaanvaardbaar – is. Deze maatstaf moet dus terughoudend worden toegepast.

Bij de beantwoording van de vraag of het beroep op een exoneratiebeding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, dienen alle relevante omstandigheden van het geval in aanmerking te worden genomen.

In dit verband is een goed opgestelde exoneratieclausule in het te sluiten B2B-contract belangrijk.

 

Heeft u vragen naar aanleiding van deze blog of heeft u andere ondernemingsrechtelijke vragen, neemt u dan gerust vrijblijvend contact op met Marc Janssen van de sectie Ondernemingsrecht.